Brigitte vertelt de geschiedenis van haar familie, vanaf het midden van de jaren vijftig, toen ze 17 jaar was. Al schrijvend herinnert ze zich haar twee zussen Pierrette en Florence evenals hun hond Popeye. Op een dag raadde de dokter Brigitte aan enkele maanden naar het platteland te gaan omdat ze leed aan bloedarmoede. Ze ging toen bij haar grootouders logeren terwijl haar familie zich in Parijs vestigde. Na de dood van haar grootmoeder keerde het jonge meisje terug naar haar familie en besefte ze hoeveel haar zusters waren veranderd en hoe volwassen ze al waren geworden: Pierrette was verloofd en Florence werkte in de bioscoop. Tien jaar gaan voorbij. Pierrette is nu gehuwd en Brigitte doet kleine karweitjes om de kost te verdienen. In een kantoor maakt Brigitte kennis met François, die haar meteen bevalt en die zij vaak zal terugzien.
Zes 70-plussers, onbekenden van elkaar, gaan samen op vakantie naar Zuid-Frankrijk. Nog voor hun busje de landsgrens passeert, is er al onenigheid; met elkaar en met de jonge reisleider Thijs die de organisatie zwaar onderschat heeft. Als de reis vordert en het gezelschap elkaar beter leert kennen, ontstaat er toch een onverwachte vriendschap tussen de reisgenoten. Ze genieten, delen geheimen en onzekerheden, mijmeren, steunen elkaar en stappen zelfs buiten hun comfort zone. Je bent ten slotte nooit te oud voor nieuwe ervaringen.
Na een nederlaag in een wedstrijd wordt de coach van het nationale voetbalteam onder de loep genomen door een lid van de pers. De verslaggever begint onbewust met de dochter van de coach te daten.